Geschiedenis van de stichting
Op 31 maart 1930 vond te Amsterdam de oprichtingsvergadering van het Réveil-Archief plaats. Aanwezig waren A.J. da Costa uit Amsterdam, E.E. Gewin uit Bilthoven, mr. A. de Graaf uit Zeist en dr. W.Th. Boissevain uit Leiden, als nazaten van Réveilfiguren, en verder de historici A. Goslinga en A.A. van Schelven en de jurist mr. B. de Gaay Fortman. De meest vooraanstaande gast was echter de theoloog en politicus dr. J.Th. de Visser, oud-minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Verstek moesten laten gaan de historici F.C. Gerretson en W.J. Kolkert jr.
Er waren al langer plannen voor de oprichting van een Réveil-Archief. De directe aanleiding voor deze vergadering en het oprichten van de stichting was de noodzaak te zorgen voor een goede bestemming van de omvangrijke schriftelijke nalatenschap van één van de centrale Réveilfiguren, Willem de Clercq. Het initiatief was genomen door Goslinga, voorzitter van het Bilderdijk Museum.
De Visser, die een jaar later tot Minister van Staat zou worden benoemd, nam het voorzitterschap op zich. Door zijn reputatie en prestige was hij in staat om het Réveil-Archief in brede kring weerklank te laten vinden. Goslinga, vice-voorzitter, werd beheerder van de collecties, welke werden ondergebracht bij de Gemeentelijke Universiteits- bibliotheek in Amsterdam.
De Stichting Réveil-Archief stimuleerde niet alleen de collectievorming rond een bepaald segment van het Nederlandse protestantisme, maar bevorderde ook de kennis van de beweging onder het protestantse volk.
Het Réveilonderzoek kreeg een grote impuls door een jonge vrouw, die al bij de oprichtingsvergadering in beeld was als secretaresse van de stichting. Marie Elisabeth Kluit (1903-1977) – Lili voor intimi – paste als achterkleindochter van Willem de Clercq perfect bij het familisme van deze kringen. Maar vooral voelde zij zich met hart en ziel aangetrokken tot archiefwerk en historische studie. Ruim veertig jaar zou ‘juffrouw Kluit’ het gezicht zijn van het Réveil-Archief. In 1936, op 33-jarige leeftijd en zonder academische vooropleiding, schreef zij een overzichtswerk dat tot op heden het kader van het Réveilonderzoek zou bepalen. Vanaf 1942 was zij bovendien conservator van de handschriftenafdeling van de Universiteitsbibliotheek.